Als ik mezelf zie vanaf steeds verder liggende observatieposten, ontdek ik nieuwe niveaus van mijn wezen. Vanaf Venus ben ik Aarde, vanaf Sirius ben ik de Zon, vanaf Andromeda ben ik de Melkweg. Nochtans is het onmogelijk, hoe ver mijn waarnemer ook gaat, om daarbuiten een observatiepost te vinden van waaruit ik als alles waargenomen kan worden, want die observatiepost zou zelf niet inbegrepen zijn in wat waargenomen wordt. Er is geen enkele plaats waar ik als een deel transformeer in het Geheel.
Misschien blijven mijn almaar verder staande waarnemers niet steeds meer van mij zien. Misschien word ik één van een groep van sterrenstelsel die krimpen tot een lichtpunt, dat dan over de kosmische horizon – de horizon van mijn waarnemer - verdwijnt. Mijn prachig hemels lichaam verdwijnt in eindeloos duister. Of mijn waarnemer meer van mij blijft zien of ik verdwijn, mijn poging om volledige zelfkennis en heelheid te verkrijgen door uitbreiding – door mezelf objectief te zien vanaf steeds grotere afstanden door de geest van een ander – faalt.
Terugkeren naar het Centrum
Als ik nochtans door al mijn lagen heen terugkeer naar mijn centrum, ontdek ik hier de Heelheid waar ik ginds naar zocht. Waar ik niet-iets ben, waar er geen scheiding is tussen kenner en gekende, ben ik niet afgescheiden van de wereld. Hier sterf ik als bijvoorbeeld Richard, of als de Aarde, of als de Melkweg, of als een cel of een deeltje of wat dan ook, en word herboren als alle dingen. Grenzeloos is er niet één enkel ding buiten mij – ik ben in alles en alles is in mij. En binnen mijn gezichtsveld, binnen dit randloos ene Oog, bestaat geen van de dingen die ik word onafhankelijk van enig ander ding. In dit Oog is de wereld één, een levend Geheel. Zo bereik ik mijn doel, niet door op te stijgen maar door af te dalen, niet door bij te winnen maar door te verliezen, door terug te keren van de periferie naar het centrum, de enige plaats waar het Geheel zichtbaar wordt. Hier, dichter bij mij dan enig ding, vind ik die mysterieuze plaats waar niet-iets explodeert in alles, een plaats die vanaf het begin hier in mij aanwezig was.
De reis van de mysticus
Als ik niet langer naar Heelheid zoek door te proberen meer te worden, of meer te weten, maar in plaats daarvan me overgeef aan het lege vat zijn, dan stemt dit overeen met de laatste stappen in de reis van de mysticus naar God. De mysticus reist door steeds hogere rijken van spiritueel licht (die zich echter elk ook afwisselen met een even diep rijk van duisternis) en ontdekt tenslotte dat het verlangde doel, het Gelukzalige Visioen, haar ontgaat. Ze bevindt zich in de diepste duisternis, zonder geloof, zonder hoop, zonder vreugde, schijnbaar in de steek gelaten door God. Wat kan zij doen? Ze is nu gedwongen om haar pogingen om uit te zetten, om tot God te groeien, om het Geheel te worden – een onderneming die zo makkelijk een spirituele ego-trip wordt - op te geven. In plaats daarvan zinkt ze neer in niets meer willen, niets hebben, niets zijn; ze keert terug naar haar centrum en aanvaardt wat gegeven is in de leegte daar. Haar poging om alle dingen te kennen, volmaakt te worden, heeft gefaald en wordt vervangen door het niets weten, door nederigheid. Alleen in deze ‘donkere nacht’, in deze ‘leegte’ en ‘nietsheid’ wordt de Ene onthuld, die alle dingen bevat en er de bron van is.
Als mijn vinger terugwijst naar mijn geen—gezicht, dan vind ik hier het lege vat dat openheid is voor mijn uniek, veellagig, kostbaar zicht op het Geheel.
“Breek dat kleine zaadje.”
“Het is gebroken, heer.”
“Wat vind je daar?”
“Niets, heer.”
“Mijn zoon, die subtiele Essentie die je niet kunt zien daar, vanuit die Essentie ontspruit deze grote banian boom. Geloof me, mijn zoon, in die subtiele Essentie heeft al wat bestaat zijn zelf. Het is de Ware, het is het Zelf. En jij, Svetaketu, bent Dat.” Chhandogya Upanishad
Tot nu toe hebben we gewerkt van buitenaf op wat binnenin is; nu verblijven we in het centrum en regeren wat buiten is. Tot nu toe was het een dienst ter ondersteuning van de Meester; nu is het een verspreiding van de bevelen van deze Meester. Het geheim van de gouden bloem.
Je bent als een luchtspiegeling in de woestijn, waarvan de dorstige denkt dat het water is; maar als hij het nadert ontdekt hij dat het niets is. En waar hij dacht dat het was vindt hij God.
Op dezelfde wijze zou je, als je jezelf onderzocht, vaststellen dat je niets bent, en in plaats daarvan zou je God vinden. Dat wil zeggen: je zou God vinden in plaats van jezelf, en er zou niets van jou overblijven dan een naam zonder een vorm. Al-Alawi